De vervalfase ontbreekt door de geringe leeftijd in veel bossen geheel of gedeeltelijk. Het aanleggen van een netwerk van Oude, Aftakelende en Dode bomen (OAD) stimuleert de ontwikkeling van de vervalfase. Een habitatnetwerk of OAD-netwerk heeft als doel een leefgebied te creëren voor soorten die zijn gebonden aan oude, aftakelende en dode bomen. Binnen het netwerk wordt een deel van het bos de kans gegeven oud te worden en in de toekomst spontaan af te takelen. Daarnaast wordt de voorraad dood hout op peil gebracht en gehouden.
Oude en aftakelende bomen bieden met hun specifieke structuren – zoals holtes, spleten en loshangende schors – een leefgebied voor diverse soorten. Vogels en vleermuizen gebruiken bijvoorbeeld de holtes in bomen als broed-, schuil- en slaapplaats. Als een boom begint af te takelen, vormen zij een geschikt habitat voor parasitaire schimmels. Zij hebben de mogelijkheid om levende gastheren binnen te dringen, maar niet het vermogen om dode bomen te koloniseren.
Een groot aantal soorten is direct afhankelijk van de aanwezigheid van dood hout als bijvoorbeeld voedselbron of groeiplaats. Een permanente beschikbaarheid in tijd en ruimte van zowel staand als liggend dood hout in verschillende verteringstadia en van verschillende diktes is daarom van belang voor het optimaal functioneren van het bosecosysteem. Dit biedt een grote variatie van gradiënten in vocht en temperatuur, waarmee een hoge soortenrijkdom wordt bereikt. Het aanleggen van een habitatnetwerk draagt hier aan bij en zorgt ervoor dat er voldoende dood hout aanwezig is.
Een OAD-netwerk bestaat uit:
- Bosrefugia: grotere, ongestoorde delen van het bos;
- Habitatboomgroepen: bomen met bijzondere structuren en de omliggende bomen;
- Habitatbomen: bomen met bijzondere structuren;
- Dood hout: in alle stadia van vertering, zowel staand als liggend.
Als deze elementen verspreid worden aangewezen over het gehele bosoppervlakte, heeft dit een groter effect op de biodiversiteit. U legt dit netwerk aan voordat u andere (structuur)herstelmaatregelen neemt, om te voorkomen dat de oudste en voor de biodiversiteit meest belangrijke delen verloren gaan.
De bosrefugia vormen de basis van het habitatnetwerk en zullen als een netwerk over de bossen worden aangewezen. Een refugium is een stuk donker bos met ook oude, aftakelende en dode bomen. In de bosrefugia vindt geen beheer plaats. Specifieke soorten vinden hier een toevluchtsoord en kunnen zich ontwikkelen. Van hieruit verspreiden ze zich naar de rest van het bos.
Een bosrefugium is minimaal 1 hectare groot. Een netwerk van vele kleine refugia is aan te bevelen boven enkele grote refugia. De selectie van bosrefugia is definitief, aangezien deze ongestoorde delen van het bos tevens gaan dienen als refugia voor soorten die zich slechts moeizaam verplaatsen.
Geschikt als bosrefugium zijn bijvoorbeeld:
- Oude boslocaties: Als uitgangspunt wordt meestal de Topografische Militaire Kaart (TMK) van 1850 gebruikt. Percelen die op deze kaart al herkenbaar zijn als bos en die onafgebroken in de daaropvolgende historische kaarten zijn ingetekend als bos, worden aangeduid als oude boslocaties. De ononderbroken bosbedekking heef een belangrijke invloed op de diversiteit aan bossoorten. Zij dienen vaak als refugia voor soorten die in heide- en stuifzandbebossingen niet voorkomen.
- Oude en reeds aftakelende opstanden: Het gaat hierbij voornamelijk om opstanden die de normale oogstleeftijd hebben overschreden. Aan de oudere bomen ontstaan structuren die voor veel soorten een aantrekkelijk leefgebied vormen.
- Stukken bos met veel inheemse boomsoorten: Inheemse boomsoorten hebben de voorkeur over uitheemse, deze hebben over het algemeen meer soorten aan zich gebonden. Van belang is om voor een diversiteit aan boomsoorten te zorgen, aangezien aan iedere boomsoort specifieke soorten zijn gebonden die uitsluitend op die boomsoort voorkomen.
- Opstanden met een lage beheerintensiteit: Opstanden met bijvoorbeeld een dunningsachterstand en andere opstanden die extensief gebruikt werden zijn een goed aanknopingspunt voor het selecteren van een refugium.
- Opstanden in de buurt van reeds bestaande oude en aftakelende opstanden: Selectie van bosrefugia in de buurt van bestaande oude en aftakelende opstanden is aan te bevelen, om zo de vestiging van de daar reeds aanwezige soorten te vergemakkelijken.
- Opstanden die een afspiegeling zijn van de voorkomende bosgroeiplaatsen: Sommige soorten zijn groeiplaats gebonden. De gekozen bosrefugia moeten daarom het liefst een afspiegeling zijn van de verschillende voorkomende bosgroeiplaatsen.
Voor het aanwijzen kunt u met behulp van GIS een deskstudie uitvoeren waarin de verschillende criteria worden meegenomen. Aan de criteria kunnen verschillende wegingen worden meegegeven, naargelang welke criteria als meer doorslaggevend worden gezien. Dit levert een conceptkaart met opstanden die geschikt zijn om aan te wijzen als refugia. Na de deskstudie vindt een veldcheck plaats, waarbij de geschiktheid van de opstanden als refugia wordt gecontroleerd. Indien nodig kunnen refugia nog verplaatst worden.
Centraal in een habitatboomgroep staat een specifieke boom: de habitatboom. Deze boom is aangewezen vanwege zijn speciale structuur. Denk aan een boom met stambeschadigingen en holten, een boom met vogelhorsten, of een boom met een opvallend grote diameter – een structuur die positief bijdraagt aan de biodiversiteit. Samen met omliggende bomen vormt deze boom een habitatboomgroep. Deze boomgroep blijft onbeheerd. Daardoor ontstaat een groep van bomen in verschillende fasen van aftakeling met dood hout van verschillende diktes.
Het clusteren van dood hout in habitatboomgroepen levert verouderingseilandjes op, die als stepping stones dienen tussen de refugia. Zij kunnen populaties van soorten die aan dood hout zijn gebonden versterken. De aanwezigheid van dood hout kan bosexploitatie belemmeren, vooral wanneer dikke stammen kriskras door de opstand liggen. Door het dood hout te concentreren in groepen wordt eventuele bosexploitatie makkelijker uitvoerbaar.
U verdeelt habitatboomgroepen min of meer gelijk over het bosoppervlak. Dit zorgt op middellange termijn voor grote hoeveelheden dood hout. Een goed streefdoel is een habitatboomgroep van 15 volwassen bomen per 3 hectaren. De habitatboomgroepen staan dan op gemiddeld 170 meter afstand van elkaar. Houdt u echter niet te veel vast aan een perfecte ruimtelijke verdeling; beter is om aan te sluiten bij de bestaande habitatstructuren zoals een gedeelte van het bos met al wat oudere bomen.
Losse habitatbomen
Naast habitatboomgroepen wijst u ook afzonderlijk losse habitatbomen aan. Zij dienen als stapsteen tussen de andere elementen. Gemiddeld 5 habitatbomen per hectare is een reëel doel. Net als bij de habitatboomgroepen zijn deze aantallen indicatief en, afhankelijk van geschikte bomen, kunnen deze in het veld verschillen. Mochten bomen met speciale structuren ontbreken, dan kunt u ook dikke, gezonde, vitale en bij voorkeur inheemse bomen aanwijzen. Deze krijgen de potentie om door te groeien en in de aftakelingsfase terecht te komen.
Gezien de veiligheid – uiteindelijk zullen de boomgroepen immers de aftakelingsfase bereiken – dient u binnen één boomlengte van paden geen groepen en bomen aan te wijzen.
Het laatste element van een habitatnetwerk is dood hout. Grote hoeveelheden dood hout zijn makkelijk te realiseren door bomen te ringen, te vellen of om te trekken en, net zoals bij spontane bosontwikkeling, geen hout af te voeren. Dat betekent dat u in bos met een productiefunctie behalve het tak- en tophout ook een deel van de potentiële houtoogst staand en liggend in het bos achterlaat. Hoeveel precies en het exacte effect, daarvoor is meer onderzoek nodig.
Gerelateerd hieraan:
Gerelateerde oplossingen
> Veerkracht t.a.v. klimaat> Veerkracht t.a.v. exoten
> Herstel biodiversiteit
> Bosbeheer