Exoten of uitheemse soorten zijn soorten die zich door toedoen van de mens ergens gevestigd hebben waar zij oorspronkelijk niet vandaan komen. Sommige soorten zijn zo succesvol in hun nieuwe omgeving dat ze zich met grote kracht kunnen uitbreiden en verspreiden. Dit gaat vaak ten koste van inheemse soorten – zij verdringen hen geheel of gedeeltelijk en verstoren verhoudingen. Als dit gebeurd, worden zij invasieve exoten genoemd.
Niet alle exoten zijn invasief: slechts één op de honderd tot duizend introducties leidt tot een plaag. Invasieve exoten produceren veel zaden, hebben een efficiënte verspreidingsstrategie en komen meestal in de pioniersstadia van een ecosysteem voor (Van Kleef et al., 2016). Exoten gedragen zich voornamelijk invasief in een omgeving waarin het aantal inheemse soorten laag is, of die verstoord of aangetast is.
Exoten worden vaak al snel als ongewenst beschouwd – al is dit niet altijd terecht. Of de aanwezigheid van een exoot ongewenst is, hangt meestal af van de toestand van het bos en de doelen van de beheerder. Voor houtproductie bijvoorbeeld, spelen uitheemse soorten zoals douglas en Japanse lariks nog steeds een belangrijke rol. Op de bossen op de arme zandgronden worden vooral de Amerikaanse vogelkers en de Amerikaanse eik als invasief gezien, ondanks dat zij ook een positieve invloed kunnen hebben.
De Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) is vanaf eind 19e eeuw aangeplant in Nederlandse bossen. In eerste instantie was dit voor de productie van kwaliteitshout. Later werd de vogelkers aangeplant als begeleidende boomsoort in de zojuist aangelegde dennenbossen op heide en stuifzand. Vogelkers moest hier met zijn bodem en strooisel verbeterende kwaliteiten bijdragen aan een meer productieve groei van de hoofdboomsoort. Bij bosaanleg was aanplant van vogelkers daarom vanaf 1920 algemeen gebruik.
Vanaf de jaren ’60 komt de vogelkers te boek te staan als ‘bospest’. Het werd duidelijk dat de aanwezigheid van vogelkers de verjonging van gewenste soorten – vooral de grove den – bemoeilijkte. Later werd er ook vanuit gegaan dat vogelkers een negatieve invloed heeft op de biodiversiteit. Ondanks talloze bestrijdingsprogramma’s die vanaf die tijd werden ondernomen heeft de vogelkers zich verder verspreid en heeft zich volledig ingeburgerd in de Noordwest-Europese flora.
Amerikaanse vogelkers heeft veel licht nodig om te ontkiemen en te groeien. Zijn die omstandigheden optimaal aanwezig, dan zal de soort de concurrentiestrijd makkelijk winnen van andere inheemse soorten en gaan domineren. Zaailingen en jonge exemplaren kunnen onder een licht kronendak van bijvoorbeeld grove den of zomereik jaren overleven. Zaad, dat al op jonge leeftijd wordt geproduceerd, wordt door vogels en zoogdieren verspreid, waardoor vogelkers zich snel en gemakkelijk over het landschap kan verbreiden. Afgezaagde bomen lopen sterk uit met scheuten die sneller groeien en bloeien op jongere leeftijd dan boompjes die ontstaan uit zaad. Dit maakt bestrijding aanzienlijk moeilijker.
De soort heeft niet alleen negatieve effecten. Het goed verteerbare strooisel van de Amerikaanse vogelkers zorgt voor betere bodemomstandigheden en kan helpen om de nutriëntenpomp te herstellen. Recent onderzoek laat zien dat Amerikaanse vogelkers wel degelijk een bijdrage levert aan biodiversiteit (Schilthuizen et al., 2016). Langzaam groeit ook het besef dat de vogelkers nooit meer kan worden uitgeroeid. Daarom wordt ervoor gepleit om de Amerikaanse vogelkers te integreren in het beheer in plaats van hem te bestrijden.
Sinds circa 1800 is Amerikaanse eik (Quercus rubra) in Nederland aanwezig. Gezien zijn snelle groei, het weinig eisen stellen aan de groeiplaats en redelijk goede houtkwaliteit, werd Amerikaanse eik ook door de bosbouw als interessante soort ervaren. De soort is daarom op grote schaal aangeplant. Vooral op de arme, zure zandgronden bood de soort een economisch interessant alternatief voor inheemse soorten. Amerikaanse eik wordt nu vooral op deze groeiplaatsen als probleem ervaren.
Eenmaal gevestigd, verjongt Amerikaanse eik gemakkelijk en massaal in gemengde bossen. Door zijn snelle jeugdgroei worden inheemse loofsoorten makkelijk weggeconcurreerd. Net als Amerikaanse vogelkers vormt de Amerikaanse eik gemakkelijk uitlopers als de boom wordt afgezaagd. Daarnaast draagt het verzurende strooisel bij aan een verdere verzuring van de bosbodem.
Ook Amerikaanse eik kan echter een positieve bijdrage leveren. De soort behaalt niet dezelfde uitstekende houtkwaliteit als inlandse eik. Dit wordt echter ruimschoots gecompenseerd door een hogere aanwas en een veel kortere productietijd. Omdat hij weinig eisen stelt aan zijn groeiplaats, is de verwachting dat de soort een goede resistentie tegenover klimaatverandering heeft. Amerikaanse eik kan zo bijdragen aan het goed blijven functioneren van het bosecosysteem onder veranderde omstandigheden.
Gerelateerd aan dit probleem:
Oplossingen voor exoten
> Veerkracht t.a.v. klimaat> Veerkracht t.a.v. exoten
> Herstel biodiversiteit
> Bosbeheer