De meeste van onze bossen zijn jong, niet ouder dan 100 jaar. Lange tijd waren onze bossen geen bos. Door ontbossing vanaf de late middeleeuwen verdwenen kenmerkende plant- en diersoorten. Er is geen zaadbank meer en relictpopulaties ontbreken.

Daardoor zijn onze bossen arm aan soorten: wat we er niet zelf naartoe hebben gebracht, is er niet. De boomsoortensamenstelling is meestal beperkt tot grove den, Corsicaanse en Oostenrijkse den, douglasspar, zomereik, Amerikaanse eik en Amerikaanse vogelkers. Ook de struiklaag is vrij soortenarm. Lijsterbes en vuilboom vinden we veelvuldig in onze bossen maar soorten als hazelaar, Europese vogelkers en Gelderse roos zien we nauwelijks – inheemse soorten die er ooit wel waren.

Uiteindelijk zullen spontane processen wel leiden tot een hogere biodiversiteit, maar dit duurt lang, decennia zo niet eeuwen.

Gerelateerd aan dit probleem: