Het zuurder worden van de bodem gaat hand in hand met een lagere beschikbaarheid van voedingstoffen. Een vicieuze cirkel, want verzuring en verarming versterken elkaar.

 

De bossen op de zandgronden waren vroeger aannemelijker rijker aan boomsoorten en structuur dan nu het geval is. In de periode van 6000 t/m 3500 v. Chr. waren grote delen van Nederland bedekt met het Atlantisch Lindenwoud. Pollenonderzoek laat zien dat dit gemengde eiken-lindenbos rijk was aan boomsoorten zoals iep, es, berk, haagbeuk, esdoorn, gewone vogelkers, hazelaar, hulst en taxus. De kruidlaag bestond waarschijnlijk uit typische bosplanten zoals bosanemoon, dalkruid en gewone salomonszegel.

 

In de voorlopers van de huidige bossen waren nutriënten (voedingsstoffen) opgeslagen in de bomen en planten, in de humusrijke bodem en in de fauna. Het bos hield deze voedingsstoffen in de kringlopen van het ecosysteem en functioneerde daarmee als nutriëntenpomp: planten en dieren namen mineralen op als voedingsstof; door een afbraakproces kwamen ze als onderdeel van de humus weer in de bodem. In deze rijke bossen was stikstof de meest limiterende voedingsstof voor de groei. Het bos ging hier zuinig mee om.

 

Bodems met veel organische stof (humus) zorgen niet alleen voor een goede groei van planten, maar hebben daarnaast een goede bufferkwaliteit: ze worden niet zo snel zuur en hebben een goed watervasthoudend vermogen.

Gerelateerd aan dit probleem:

Publicaties

Zoek in onze uitgebreide database

Zoeken in publicaties